Product zoekt bedrijf
Het oudste bedrijf ter wereld is genaamd Kongō Gumi. Een Japans bouwbedrijf dat in het jaar 578 is opgericht. Oh nee, toch niet. Al voordat de officiële crisis werd geboren, kon dit familiebedrijf het niet meer bolwerken en gaf er in 2006 de brui aan. Na ruim 1.400 jaar! Dat klink heel noemenswaardig en benijdenswaardig zelfs. Veel bedrijven ambiëren een lange levensduur. Maar waarom eigenlijk? Waarom wil je als bedrijf hoog op die ranglijst staan?
Met name vanuit de marketing wordt gewerkt met de levenscyclus van een product. Logische fases die een product doorloopt en waar allerlei marketingstrategieën op losgelaten kunnen worden. Zo’n cyclus start met de introductie, gevold door een fase van groei, een derde periode waarin het product als ‘volwassen’ wordt bestempeld en, je voelt het al aankomen, de laatste fase waarin het product terugvalt en ophoudt te bestaan. Het is een reeks die niet ter discussie staat en als gegeven wordt gezien. Zo gaat het nu eenmaal met producten dus neem het als gegeven aan en probeer er het maximale uit te halen.
Maar waarom doen we opeens zo moeilijk en spastisch als het om bedrijven gaat? Een bedrijf verschilt in essentie immers niet van een product. Sterker nog: het bedrijf staat in dienst van het product en moet feitelijk niets anders doen dan het curriculum vitae van het product volgen. Het eerste bedrijf dat wordt opgericht zonder te weten welk product het gaat voeren, moet nog worden opgericht. En een poging om dat te doen, strandt zelfs bij de Kamer van Koophandel als de vraag moet worden beantwoord welke diensten of producten gevoerd gaan worden.
Het is de menselijke angst voor de laatste fase die ons anders tegen een bedrijf doet aankijken. Het bedrijf wordt gezien als de solide basis van ons bestaan waar we op moeten kunnen vertrouwen en bouwen. Een stuk gewenste (en dat is zwak uitgedrukt) continuïteit die onder geen beding in een fase van ‘terugval en uitfasering’ terecht mag komen. Laat staan dat we dat als gegeven en voldongen feit zien.
Gevolg is dat uiteindelijk niet het product gezien wordt als hetgeen waar alles om draait maar het bedrijf zelf. Actueel voorbeeld: het bankwezen. Een sector die praktisch geen producten meer biedt waar het groot mee is geworden. Na een lange periode van groei is de terugval al een tijd geleden ingezet en zou uitfasering de logische laatste halte zijn. De producten waar wel behoefte aan is, zullen in een vrije markt worden opgepikt door nieuwe bedrijven die zonder lastige historische bagage de levenscyclus van de nieuwe producten prima en in ieder geval veel beter kunnen ondersteunen. Maar helaas, de spelers in het bankwezen zijn machtige wezentjes en spartelen dat het een lieve lust is om die laatste levensfase te ontlopen. Eerst het bedrijf, dan het product.
De kans is reëel dat meerdere bedrijven de afgrond inderdaad kunnen vermijden. Maar de worsteling is in meerdere opzichten ongezond; niet in de laatste plaats voor de consument die samen met het product naar het tweede plan is verschoven.
Het goede nieuws is, dat de maatschappelijke omstandigheden zodanig wijzigen, dat bedrijven meer en meer als tijdelijke “facilitators” van producten en diensten gezien worden. Continuïteit en vastigheid is iets van vroeger tijden en de grote groeiende schare ZZP’ers beaamt dit. Bedrijven gaan niet meer de dienst uitmaken; de producten bepalen de spelers. Een cultuurverandering die de economische groei uiteindelijk ten dienst zal zijn.
Maar natuurlijk is er altijd plaats voor uitzonderingen. Schijnt dat er ergens op de Noordpool wel een héél oud familiebedrijf de dienst uitmaakt. Zeggen ze…